De kantonrechter heeft het verzoek van een werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer toegewezen. De arbeidsovereenkomst is per 1 november 2022 beëindigd wegens verwijtbaar handelen. De werknemer heeft tegen de uitspraak van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. In verband met de beëindiging van zijn dienstverband heeft de werknemer een WW-uitkering aangevraagd. Deze is aanvankelijk geweigerd omdat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden.
Het hof heeft in hoger beroep het verzoek van de werknemer tot herstel van de arbeidsovereenkomst toegewezen per 1 januari 2024. De werknemer mocht de transitievergoeding houden als voorziening voor de onderbreking van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft bepaald dat bij een toekomstige beëindiging van de herstelde arbeidsovereenkomst de duur van de ontbonden arbeidsovereenkomst en van de onderbreking meetellen bij de berekening van de transitievergoeding.
Het UWV heeft aan de werknemer geen WW-uitkering toegekend over de maanden november en december 2022 omdat de werknemer in die periode inkomsten heeft genoten, die hoger zijn dan 87,5% van het maandloon. Het UWV heeft de transitievergoeding aangemerkt als loon over die periode. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet terecht. In die maanden was geen sprake van een dienstverband en is geen werk verricht. Evenmin kan de transitievergoeding worden aangemerkt als met een bijstandsuitkering vergelijkbare voorziening. Het hof heeft geoordeeld dat de werknemer de transitievergoeding mocht houden als vorm van schadevergoeding. Een dergelijke vergoeding wordt niet aangemerkt als loon of inkomen. Dit betekent dat de WW-uitkering ten onrechte is geweigerd.