Je bekijkt nu Herziening AOW-uitkering

Herziening AOW-uitkering

De hoogte van de AOW-uitkering is afhankelijk van de status van de uitkeringsgerechtigde. Een gehuwde krijgt een lagere uitkering dan een alleenstaande. Een ongehuwde meerderjarige, die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, wordt voor de toepassing van de AOW als een gehuwde aangemerkt. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij zorg dragen voor elkaar.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding het AOW-pensioen van twee uitkeringsgerechtigden herzien naar de norm voor een gehuwde. De ene uitkeringsgerechtigde huurde een kamer in de woning van de andere uitkeringsgerechtigde. De daarvoor betaalde huur was lager dan gebruikelijk.

De rechtbank heeft de besluiten van de SVB vernietigd en bepaald dat beide uitkeringsgerechtigden recht hebben op een AOW-pensioen naar de norm voor een ongehuwde. Volgens de rechtbank is geen sprake van een zodanige financiële verstrengeling dat geconcludeerd moet worden dat sprake is van wederzijdse zorg. De uitkeringsgerechtigden hebben geen gezamenlijke bankrekening, hebben alle verzekeringen afzonderlijk afgesloten en hebben elkaar niet gemachtigd voor elkaars bankrekening. De omstandigheid dat een van beiden aan de ander een lage huur voor het gebruik van een kamer betaalt, is voor de rechtbank onvoldoende om financiële verstrengeling aan te nemen.

In hoger beroep oordeelt de Centrale Raad van Beroep anders. Wederzijdse zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling, die verder gaat dan het delen van de met wonen samenhangende lasten. Maar ook als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kan sprake zijn van wederzijdse zorg. In deze zaak verrichtte de huurster zorgtaken in ruil voor een lagere, niet commerciële huurprijs. Deze zorgtaken gaan verder dan in een zakelijke relatie gebruikelijk is. Volgens de Centrale Raad van Beroep gedragen de betrokkenen zich feitelijk niet als huurder en verhuurder. De Centrale Raad van Beroep heeft al eerder overwogen dat bij het vaststellen van een gezamenlijke huishouding de omstandigheden, die daartoe hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang zijn. Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft.

De SVB heeft terecht het AOW-pensioen van beide betrokkenen herzien naar de norm voor een gehuwde.

Bron:Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20242252, 22/3366 AOW,22/3367 AOW | 11-11-2024